Morgan Abend
Murakami, H. (2014) De jacht op het verloren schaap (15de ed.). Atlas Contact.

‘Ik stond op je te wachten,’ zei de vent, ‘maar niet langer dan een minuut of twintig, hoor.’ ‘Hoe bent u het te weten gekomen?’ ‘De plaats? Of de tijd?’ ‘De tijd,’ zei ik terwijl ik mijn rugzak afdeed. ‘Hoe denk je dat ik de Leiders secretaris geworden ben? Door hard werken? Vanwege mijn IQ? Of omdat ik zo doortrapt slim ben? Niks hoor. De Leider heeft me in dienst genomen vanwege een speciale gave die ik heb. Intuïtie, om het in jullie woorden uit te drukken.’ De vent droeg een groene Ray-Ban-zonnebril en had een beige donsjas aan over een skibroek. ‘De Leider en ik hadden verscheidene dingen met elkaar gemeen, met name in onze houding ten opzichte van zaken die rationaliteit, logica, of moraliteit te boven gaan.’ ‘Zei u “hadden”?’ ‘De Leider is een week geleden overleden. De begrafenis was heel indrukwekkend. Nu zijn ze in Tokio aan het bekvechten over wie zijn opvolger gaat worden. Allemaal middelmatige figuren, die heen en weer rennen als kippen zonder kop. Uiterst vermoeiend, hoor.’ Ik zuchtte. De vent haalde een zilveren sigarettenkoker uit zijn jaszak en stak een sigaret zonder filter op. ‘Sigaret?’ ‘Nee,’ zei ik. ‘Ik moet overigens zeggen dat je het uitstekend gedaan hebt. Veel beter dan ik me had voorgesteld. Om eerlijk te zijn, ik stond er van te kijken. Eigenlijk was ik van plan geweest om je af en toe een tip te geven wanneer je vast kwam te zitten. Maar dat je Dr. Schaap tegen het lijf liep, dat was een mirakel. Ik zou je bijna vragen om voor mij te komen werken.’ ‘Dus u hebt al die tijd geweten dat het hier was?’ ‘Vanzelfsprekend. Waar zie je me voor aan?’ ‘Mag ik u iets vragen?’ ‘Ga je gang,’ zei de vent. Hij was in een opperbeste stemming. ‘Maar maak het kort.’ ‘Waarom hebt u me niet meteen verteld waar ik wezen moest?’ ‘Ik wilde dat je het op eigen initiatief en uit eigen vrije wil zou vinden, zodat je hem uit zijn hol kon lokken.’ ‘Welk hol?’ ‘Zijn psychologische hol. Wanneer iemand door het schaap bezeten wordt, is hij een tijdlang de kluts kwijt. Je zou het kunnen vergelijken met shellshock. Jouw rol was het om hem daar uit te halen, maar om zijn vertrouwen te kunnen winnen, moest je nergens van weten. Reuze simpel, vind je niet?’ ‘Heel simpel.’ ‘Alles is simpel, wanneer je weet hoe het werkt. Het programmeren, dát is moeilijk. Voor de berekening van menselijke gevoelens schieten computers nog tekort. Dit was dus handenarbeid, zogezegd. Maar wanneer je ziet dat een programma waar je hard aan hebt gewerkt, het ook doet… Een groter genoegen bestaat er niet!’ Ik haalde de schouders op. ‘Wel,’ vervolgde de vent, ‘de jacht op het verloren schaap loopt ten einde. Dankzij mijn berekeningen en jouw onschuld. Wat dacht je? Krijg ik hem te pakken?’ ‘Daar ziet het wel naar uit,’ zei ik. ‘Hij zit op u te wachten. Hij zei dat er om twaalf uur iemand op de thee kwam.’ ‘De vent en ik keken allebei tegelijk op ons horloge. Het was tien over halfelf. ‘Dan moest ik maar eens gaan,’ zei de vent. ‘Ik mag hem niet laten wachten. Zeg maar tegen de chauffeur dat hij je in de jeep naar beneden brengt. En hier is je beloning.’ De vent haalde een cheque uit zijn binnenzak en stopte hem in mijn hand. Zonder naar het bedrag te kijken, stak ik hem in mijn zak. ‘Hoef je het niet te controleren?’ ‘Dat lijkt me niet nodig.’ De vent lachte goedgehumeurd. ‘Het was een genoegen zaken met je te hebben kunnen doen. En over zaken gesproken, je partner heeft de zijne opgedoekt. Bijzonder spijtig, en dat met zulke schitterende vooruitzichten. De reclame-industrie gaat gouden tijden tegemoet. Je zou je oude zaak over moeten nemen – zonder hém dan.’ ‘Je bent stapelgek,’ zei ik. ‘We spreken elkaar nog wel,’ zei de vent, en liep de bocht om, de richting van het huis uit.’

‘Sardientje maakt het goed,’ zei de chauffeur van achter het stuur van de jeep.‘Hij is lekker rond en vet.’ ‘Ik zat voorin naast de chauffeur. Ik kon me nauwelijks voorstellen dat dit dezelfde persoon was die die bezopen slee had gereden. Hij babbelde wat over de begrafenis van de Leider en zijn ervaringen met de kat, maar ik luisterde maar met een half oor. Om halftwaalf arriveerde de jeep bij het station. De stad was uitgestorven stil. Eén oude man was aan het sneeuwscheppen op de rotonde. Naast hem stond een broodmagere hond te kwispelstaarten. ‘Dank je wel,’ zei ik tegen de chauffeur. ‘Graag gedaan,’ zei die. ‘Heeft u tussen haakjes Gods telefoonnummer ooit geprobeerd?’ ‘Nee, daar heb ik geen tijd voor gehad.’ ‘Na de dood van de Leider wordt er niet meer opgenomen. Wat zou er aan de hand zijn?’ ‘Hij heeft het vast heel druk,’ zei ik. ‘Dat kon het weleens wezen,’ zei de chauffeur. ‘Wel, het allerbeste.’ ‘Tot ziens,’ zei ik.

De trein vertrok precies om twaalf uur. Er was geen mens op het perron, en er waren welgeteld vier passagiers in de trein, ikzelf inbegrepen. Desalniettemin was het een hele verademing om voor het eerst in zoveel dagen weer eens mensen te zien. Ik was in elk geval weer terug in een wereld die leefde. Het mocht dan een saaie, middelmatige wereld zijn, maar het was mijn wereld. Ik hapte in mijn reep chocolade en luisterde naar de bel die ons vertrek aankondigde. Net toen de bel stilhield en de trein met een schok in beweging kwam, klonk er van ver een explosie. Ik rukte het raam omhoog en stak mijn hoofd naar buiten. Het was tien seconden stil, en toen hoorde ik een tweede explosie. De trein begon te rijden. Ongeveer drie minuten later zag ik vanuit de omgeving van de kegelberg een pluim zwarte rook opstijgen. Een halfuur bleef ik naar de rook staren. Toen maakte de trein een bocht naar rechts.’